De werkgever van de wakker gekuste diepslaper dient door het UWV te worden gecompenseerd, maar slaapt de werknemer echt of is sprake van een lucratieve pensioenvoorziening?

Ronald Muurlink
24 juni 2022
Arbeidsrecht

De werkgever van de wakker gekuste diepslaper dient door het UWV te worden gecompenseerd, maar slaapt de werknemer echt of is sprake van een lucratieve pensioenvoorziening?

Op onze website heb ik eerder aandacht besteed aan slapende dienstverbanden, de beëindiging daarvan in relatie tot de transitievergoeding en de compensatieregeling die het UWV toepast voor de vergoeding van de transitievergoeding aan de werkgever. Dit artikel is een vervolg op mijn blog van 26 april 2022 (“kan de diepslaper worden wakker gekust?”), waarin ik de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 6 december jl. besprak. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat ook voor zogenaamde “diepslapers” (dat zijn werknemers die voor 1 juli 2015 langer dan twee jaar ziek waren) door het UWV de compensatieregeling moet worden toegepast. Ik had aangegeven dat de overwegingen van de rechtbank wat mij betreft juist waren, maar ook dat er over dit soort gevallen verschillend wordt gedacht (https://knuwer.nl/nieuws/kan-de-diepslaper-inmiddels-worden-wakker-gekust).

 

Hoe zat het ook alweer? Op 1 juli 2015 is de Wet werk en zekerheid (Wwz) in werking getreden. Sinds de invoering van de Wwz is de werkgever op grond van artikel 7:673 van het BW bij beëindiging van een dienstverband aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd, ook als de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigt. De verschuldigdheid van een transitievergoeding bij de beëindiging van het dienstverband van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer werd door sommige werkgevers als onrechtvaardig ervaren, omdat deze vergoeding cumuleert met de doorbetaling van het loon gedurende (in beginsel) twee jaar ziekte en de kosten die de werkgever heeft moeten maken voor de re-integratie van de werknemer. De verplichting om na twee jaar loondoorbetaling ook nog een transitievergoeding te moeten betalen aan de arbeidsongeschikte werknemer had tot gevolg dat sommige werkgevers de arbeidsovereenkomst ‘slapend’ hielden, dat wil zeggen dat de werkgever de werknemer na twee jaar arbeidsongeschiktheid, onbetaald in dienst houdt zodat aan de werknemer geen transitievergoeding betaald hoeft te worden. Om deze onwenselijke situatie “op te heffen” is de compensatieregeling geïntroduceerd, zodat de werkgever de te betalen transitievergoeding van het UWV gecompenseerd krijgt. De compensatieregeling vindt zijn wettelijke basis in artikel 7:673e BW en met er zou dan geen redelijk doel voor de werkgever meer zijn om de dienstverbanden slapend te houden. In de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e van het BW is de situatie waarin een dienstverband ná 1 juli 2015 is geëindigd, maar waarbij de tweejaarstermijn van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is verstreken vóór 1 juli 2015, niet expliciet besproken.

 

De Centrale Raad van Beroep hakt op 1 juni 2022 de knoop door

 

De feiten
 

Het ging in deze procedure om een hoger beroep van het UWV tegen een uitspraak d.d. 28 juli 2021 van de Rechtbank Rotterdam. De (relevante) feiten zijn als volgt. De ex-werknemer is op 26 januari 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster. Op 8 april 2013 is ex-werknemer wegens ziekte uitgevallen. Het UWV heeft de loondoorbetalingsverplichting van werkgeefster op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot 3 mei 2016 verlengd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen (loonsanctie). Werkgeefster en ex-werknemer hebben op 22 augustus 2018 een beëindigingsovereenkomst vastgesteld, waarin is overeengekomen dat het dienstverband per 1 september 2018 eindigt en dat werkgeefster aan ex-werknemer een ontslagvergoeding betaalt van € 37.900,-- (bruto) (transitievergoeding). Op 1 april 2020 heeft werkgeefster aan het UWV op grond van het bepaalde in artikel 7:673e BW verzocht om vergoeding (compensatie) van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding. Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het UWV het bedrag van de compensatie op € 0,-- vastgesteld, omdat de vergoeding niet meer kan bedragen dan dat de werkgever verschuldigd zou zijn op de dan na het twee jaar durende opzegverbod bij ongeschiktheid wegens ziekte. Dat is in dit geval 7 april 2015 en op die datum bestond nog geen recht op een transitievergoeding, aldus het UWV. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van werkgeefster tegen het bestreden besluit van het UWV gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat werkgeefster op grond van artikel 7:673e BW wel recht heeft op een vergoeding van de door haar betaalde transitievergoeding.
 

Het oordeel in hoger beroep
 

De Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis en het doel van de Wet compensatie transitievergoeding. Ook fileert de Raad het wetsartikel waarin de compensatieregeling is benoemd (7:673e BW). Lid 1 bevat de grondslag voor toekenning van compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, namelijk: (1) de werkgever was in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding verschuldigd en (2) de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de wachtperiode (periode van het opzegverbod). Als aan deze voorwaarden is voldaan, moet het UWV op verzoek van de werkgever een compensatie verstrekken. Het tweede lid stelt een aantal beperkingen aan de hoogte van de compensatie (maximeringsbepaling). De hoogte van de compensatie is – onder meer – gemaximeerd op het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging of niet voortzetting van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onder a, BW. Uitgaande van de uitleg van het UWV zou dat een extra voorwaarde voor het recht op compensatie bevatten en dat verdraagt zich volgens de Raad niet met het wettelijk systeem van compensatie. De Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis en stelt vast dat de 104 weken periode voor de maximale compensatie een fictieve datum betreft. De door de werkgever te betalen transitievergoeding wordt wel steeds hoger, als zij de dienstbetrekking langer in stand houdt, maar de teller voor de compensatie stopt bij 104 weken, dus na de periode van loondoorbetaling bij ziekte. Dit betekent dat de werkgever de transitievergoeding die opgebouwd wordt over de slapende periode, tussen het aflopen van de 104 weken en het daadwerkelijke ontslag, niet gecompenseerd zal krijgen. De Raad maakt ook duidelijk dat de periode van een verlengde doorbetalingsplicht als gevolg van een aan de werkgever opgelegde loonsanctie buiten de compensatie van de transitievergoeding wordt gelaten.
 

Kortom, gelet op wat wel in de parlementaire behandeling aan de orde is geweest, te weten: (1) het doel van compensatie van door de werkgever betaalde transitievergoeding om ‘slapende’ dienstverbanden te voorkomen en een prikkel te geven om de slapende dienstverbanden te beëindigen; (2) doel van beperking van de compensatie om misbruik te voorkomen en uitsluiting van de loonsanctieperiode; (3) alsmede de context en formulering van het eerste en tweede lid van artikel 7:673e BW, kan niet gesteld worden dat de wetgever heeft beoogd dat een werkgever in die situatie (in het geheel) geen aanspraak heeft op compensatie van de betaalde transitievergoeding. Het eindoordeel van de Raad is dat de werkgever in de situatie waarin een dienstverband ná 1 juli 2015 is geëindigd, maar waarbij de tweejaarstermijn van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is verstreken vóór 1 juli 2015, aanspraak heeft op compensatie van de transitievergoeding die ziet op de periode tot de dag dat de termijn van twee jaar die geldt voor het opzegverbod wegens ziekte is verstreken.
 

Wat vind ik ervan en hoe zit het met werkgevers die eerder een afwijzende beschikking van het UWV hebben ontvangen op een verzoek tot compensatie van betaalde transitievergoedingen?
 

De overwegingen van de Raad zijn wat mij betreft duidelijk en overtuigend. De uitspraak is vanuit juridisch technisch oogpunt van belang, zeker voor de nog lopende procedures. Echter, in de praktijk zullen er veel werkgevers zijn (geweest) die in vergelijkbare situaties de besluitvorming van het UWV (eventueel ook na een bezwaarschriftprocedure) hebben “gerespecteerd” en hebben afgezien van doorprocederen. Dat is zuur, want het UWV heeft – zo is nu wel duidelijk – een rechtens onjuist standpunt ingenomen. Nu het gaat om de compensatie van betaalde transitievergoedingen aan langdurig arbeidsongeschikte werknemers kan het gaan om bedragen van vele tienduizenden euro’s per geval. Een strikte uitleg van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal met zich brengen dat deze werkgevers niet alsnog een beroep op de compensatieregeling kunnen doen, want de formele rechtskracht van de eerdere besluitvorming kan door het UWV worden tegengeworpen. Zou het anders kunnen? Misschien, in mijn artikel d.d. 16 juli 2021 op onze website (“Een belangrijke trendbreuk met de rechtspraak tot nu toe”), heb ik aandacht besteed aan de uitspraak d.d. 7 juli 2021 van de gemengde kamer van de Centrale Raad van Beroep. Daarin is terug te vinden dat de bestuursrechter niet meer ambtshalve (uit eigen beweging) toetst of een rechtsmiddel in de voorgaande fase tijdig is ingediend. Dat zou (wellicht) kunnen betekenen dat in het geval alsnog een bezwaar/beroep wordt ingediend en het UWV zich niet beroept op de termijnoverschrijding/formele rechtskracht, de procedure inhoudelijk gevoerd zal kunnen worden. Een andere optie zou zijn om het UWV te verzoeken terug te komen van het eerdere afwijzingsbesluit. Onduidelijk is hoe het UWV hiermee om zal gaan.
 

Diepslapende werknemer of een “lucratieve pensioenvoorziening” als deze alsnog wakker wordt?
 

Nog een laatste opmerking. Doel en strekking van de compensatieregeling is duidelijk, maar voor de diepslapers die nog steeds in dienst zijn, begint het tijdsverloop wel een punt te worden. Als de werkgever over de periode van “diepslapen” niet vergoed krijgt, kan er toch een groot verschil zijn tussen de werkelijk te betalen transitievergoeding en de maximaal te compenseren vergoeding. Daardoor ontstaat opnieuw het probleem waar alles mee is begonnen. Wat nu als de diepslapende werknemer vlak voor zijn pensioenleeftijd wakker wordt (gekust) en de werkgever verzoekt mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding? Op grond van het Xella-arrest zal deze werkgever daaraan moeten meewerken. Een lucratieve pensioenvoorziening voor de diepslapende werknemer?
 

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 1 juni 2022 is te vinden op rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:CRVB:2022:1180 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 7 juli 2021 onder nummer: ECLI:NL:CRVB:2022:1180. De Xella beschikkting van de Hoge Raad d.d. 8 november 2019  is te vonden op: ECLI:NL:HR:2019:1734).
 

Dit artikel is geschreven door mr. Ronald Muurlink van Knuwer Advocaten te Alkmaar.

In het geval u als werkgever of als werknemer vragen heeft die op bovenstaande problematiek betrekking hebben, dan wel andere vragen heeft die arbeidsrechtelijk of sociaal verzekeringsrechtelijk van aard zijn, kunt u contact met mij opnemen.

Ronald richt zich in zijn praktijk op ondernemers en particulieren en houdt kantoor op de vestiging van Knuwer advocaten Alkmaar te Alkmaar

Contactgegevens: Muurlink@knuweralkmaar.nl

Tel: 072-2001045 (direct)