In mijn praktijk heb ik regelmatig te maken met een ontslagprocedure. Dat kan een procedure zijn bij de kantonrechter of bij het UWV Werkbedrijf. Het UWV Werkbedrijf beoordeelt ontslagverzoeken die betrekking hebben op een bedrijfseconomische reden of die gebaseerd zijn op langdurige arbeidsongeschiktheid (twee jaar of langer). Als het UWV in een dergelijke situatie een beslissing heeft genomen (dus wel of geen toestemming heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen), hebben zowel de werkgever als de werknemer het recht om de zaak binnen twee maanden aan de kantonrechter voor te leggen. Dit recht om na een ontslagprocedure bij het UWV-Werkbedrijf in beroep te gaan bij de kantonrechter bestaat sinds 1 juli 2015. Eén van mijn cliënten, een werknemer, heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in beroep te gaan. De kwestie was als volgt. De werkgever had aan het UWV Werkbedrijf toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te mogen opzeggen wegens een bedrijfseconomische reden, te weten een slechte financiële situatie. De werkgever had daarbij aangevoerd dat de financiële positie zwak was, dat sprake was van een fors negatief eigen vermogen en dat een financiële tegenvaller niet meer zou kunnen worden opgevangen en dus zou leiden tot faillissement van de onderneming. Het UWV heeft de gevraagde toestemming verleend, waarna de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd per 1 november 2015. Namens de werknemer heb ik de kantonrechter verzocht om de werkgever te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Uit de financiële stukken volgde dat de werkgever inderdaad een negatief eigen vermogen heeft. Maar dit negatief eigen vermogen is na 2012 afgenomen door een positief resultaat in de boekjaren 2012 tot en met 2015. Weliswaar was het positief resultaat over 2015 afgenomen ten opzichte van 2014, maar dat enkele gegeven was naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende voor de conclusie dat de functie van de werknemer diende te vervallen. Dit gold temeer nu door de werkgever niet inzichtelijk was gemaakt wat de oorzaak was van het teruglopen van het afnemen van het positief resultaat in 2015. De kantonrechter was dan ook van oordeel dat de werkgever niet had onderbouwd dat er een redelijke grond was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De kantonrechter heeft de werkgever daarom veroordeeld om de arbeidsovereenkomst met de werknemer per 25 april 2016 te herstellen. Voor de tussenliggende periode van 1 november 2015 tot 25 april 2016 werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een aanvulling op de door de werknemer gedurende deze periode ontvangen WW-uitkering. De werkgever heeft daarna aan de werknemer aangegeven de arbeidsovereenkomst te zullen herstellen. De werknemer is per 25 april 2016 weer in dienst bij de werkgever. Andersom bestaat voor een werkgever de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de kantonrechter wanneer het UWV-Werkbedrijf weigert toestemming te geven om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te mogen opzeggen. Mocht u als werkgever of werknemer overwegen om in beroep te gaan bij de kantonrechter en daarover nadere informatie willen ontvangen, dan kunt u contact opnemen met mij of met één van de andere leden van onze vakgroep arbeidsrecht.
Knuwer advocaten Den Helder: Marieke Frank
Knuwer advocaten Alkmaar: Ronald Muurlink, Roel van Velzen
Dit artikel is geschreven door mr. Marieke Frank. frank@knuwer.nl