Bom onder het arbeidsrecht!

Ronald Muurlink
16 november 2020
Arbeidsrecht


In de (sociale) media verschenen vorige week diverse berichten met de strekking van de titel van dit artikel. Er werd gedoeld op de uitspraak van de Hoge Raad op 6 november jl. (IAOW-beschikking). Met deze uitspraak zou het arbeidsrecht en meer in het bijzonder flexibele arbeidsrelaties en de positie van ZZP’ers fundamenteel veranderen. Reden dus om de betreffende uitspraak eens tegen het licht te houden. Als eerste valt op dat de belangrijkste (“dragende”) overwegingen in deze uitspraak slechts drie alinea’s omvatten. Dit valt op, omdat de conclusie van de Advocaat Generaal mevrouw Ruth de Bock maar liefst 90 pagina’s omvat, waarin uitgebreid wordt in gegaan op de arbeidsmarkt, arbeidsrelaties, het internationaal perspectief en de toekomst. Lezenwaardig, maar de Hoge Raad doet daar verder niets mee. Wat doet de Hoge Raad dan wel en waarom de commotie?

 

Binnen het arbeidsrecht is het arrest Groen/Schoevers een standaardarrest en (dus) verplichte en bekende kost. Uit dit arrest werd afgeleid dat de bedoeling van partijen van belang is bij de bepaling of sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet. Kortom, de uitspraak gaat dus om het kwalificeren van een arbeidsverhouding. De Hoge Raad oordeelt nu dat de bedoeling van partijen geen rol speelt bij de kwalificatievraag. Hieronder zijn de belangrijkste rechtsoverwegingen uit de uitspraak van 6 november jl. opgenomen:

 

“3.2.2 Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

 

3.2.3 De hiervoor in 3.2.2 bedoelde kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de – daaraan voorafgaande – vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).

 

De vraag is nu of bovenstaande overwegingen van de Hoge Raad zo spannend zijn als in de (sociale) media is beweerd. Het is sinds jaar en dag al zo dat de feitelijke omstandigheden uiteindelijk doorslaggevend zijn voor de kwalificatie of sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet. Als wordt voldaan aan alle voorwaarden, dan is sprake van een arbeidsovereenkomst. Soms is het onduidelijk hoe een rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd.

 

De Hoge Raad licht met deze uitspraak toe dat er op basis van het Haviltexcriterium moet worden vastgesteld welke rechten verplichtingen partijen over en weer zijn aangegaan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 maart 1981 (het Haviltex-arrest) bepaald hoe een overeenkomst uitgelegd moet worden. In dat arrest formuleerde hij het zogenaamde Haviltex-criterium. Dat criterium komt erop neer dat bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen gekeken moet worden naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar naar de betekenis die partijen aan die tekst mochten toekennen, gelet op de gegeven omstandigheden van het geval en op basis van wat zij van elkaar mochten verwachten. Van belang voor de vraag wat partijen mochten verwachten is onder meer tot welke maatschappelijke kringen zij behoren, hun rechtskennis, de context van het beding dat uitgelegd wordt en hoe dat beding tot stand is gekomen (en dus of partijen over het beding hebben onderhandeld). E-mails en brieven die voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst over en weer verzonden zijn, kunnen dus van belang zijn bij de uitleg van de overeenkomst. Van belang is te realiseren dat in deze kwalificatiefase het oogmerk van partijen niet ter zake doet, maar vooral de uitleg relevant is. Als het arrest Groen/Schoevers nog eens goed wordt gelezen, dan valt op dat de Hoge Raad ook toen al twee fasen onderscheidde en de bedoeling van partijen wel degelijk een rol speelde. Als ik het goed begrijp, dan dient de bedoeling van partijen vooral in de voorvraagfase een rol te spelen, maar ik betwijfel of dit nu echt tot een wezenlijke verandering van het kwalificeren van arbeidsrelaties binnen het arbeidsrecht leidt. Ik meen van niet.

 

Maar waarom dan zo veel tumult? Dat is in mijn optiek dan toch vooral het gevolg van de conclusie van AG-De Bock. Die pleit er namelijk voor om het arbeidsrecht op een geheel andere manier in te richten. Zo pleitte zij voor een werknemersbegrip dat aansluit bij het Europese werknemersbegrip, een andere benadering van het begrip gezagsverhouding (inbedding in organisatie), loslaten van de verplichting tot het verrichten van persoonlijke arbeid en afscheid van de holistische weging. Hoewel de Hoge Raad er binnen het arbeidsrecht en onder het regime van de WWZ er niet voor terugdeinst tot een geheel eigen wetsinvulling of – aanvulling te komen, is het natuurlijk niet aan de Hoge Raad om het arbeidsrecht fundamenteel te veranderen. Dat is de taak van de politiek. Echter, de trend is wel gezet. Het arbeidsrecht is in beweging en dat zal de komende jaren niet anders zijn.

 

Wat leert vorenstaande ons? Het is en blijft van groot belang om gemaakte afspraken (waarin dus de bedoelingen van de afspraken tot uitdrukken worden gebracht) goed vast te leggen. Hoe wordt leiding en toezicht geregeld, hoe wordt betaald voor de gewerkte uren, waar wordt gewerkt, etc.?

 

Al met al kan ik niet zeggen dat er een bom onder het arbeidsrecht is gelegd, althans niet met deze uitspraak van de Hoge Raad. Wat mij betreft een storm in een glas water.

Dit artikel is geschreven door Ronald Muurlink.

Contactgegevens:
muurlink@knuwer.nl
Tel: 072-2001045 (direct)


De vindplaats van deze uitspraak is ECLI:NL:HR:2020:1746