De Hoge Raad doet uitspraak: werkgever dient mee te werken aan beëindiging slapend dienstverband en moet (transitie)vergoeding betalen!

Ronald Muurlink
08 november 2019
Arbeidsrecht


Inleiding

Binnen het arbeidsrecht was het wachten op de beantwoording van de Hoge Raad van de door de kantonrechter te Limburg gestelde (“prejudiciële”) vragen over het ‘slapend houden’ van dienstbetrekkingen met werknemers die wegens langdurig arbeidsongeschikt zijn. Veel werkgevers wil(den) deze dienstbetrekkingen niet tot een einde brengen, omdat zij dan een transitievergoeding aan de werknemer moesten betalen. Kortom, de werkgever zegt de dienstbetrekking niet op en de werknemer krijgt geen transitievergoeding. Dit terwijl de werkgever wel de bevoegdheid heeft om op te zeggen en geen loon meer hoeft te betalen aan de werknemer. Voor veel werknemers voelde en voelt dat onrechtvaardig. Er is vervolgens regelmatig geprocedeerd door werknemers, waarbij dan werd aangevoerd dat het ‘slapend houden’ (in stand houden) van de arbeidsovereenkomst niet juist was en (op zijn minst) slecht werkgeverschap oplevert of (op zijn ergst) ernstig verwijtbaar handelen. Binnen de rechtspraak werd verschillend geoordeeld, zodat de vraag is gesteld aan de Hoge Raad hoe hier mee om te gaan. Dit is met name van belang, per 1 april 2020 de Wet compensatie transitievergoeding (compensatieregeling) van kracht wordt. Op basis van deze wet kan een werkgever (met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015) de betaalde transitievergoeding (geheel of gedeeltelijk) vergoed krijgen van het UWV.

In deze procedure is de vraag aan de orde of een werkgever op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer om een ‘slapend dienstverband’ te beëindigen, onder toekenning van een vergoeding (welke ten minste gelijk is aan de transitievergoeding) aan de werknemer. Vandaag (8 november 2019) heeft de Hoge Raad de vragen van de kantonrechter beantwoord.

De Hoge Raad aan het woord

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat werkgevers het in veel gevallen onrechtvaardig vinden dat zij een transitievergoeding moeten betalen na een opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Zij hebben immers voorafgaand aan die opzegging veelal gedurende twee jaar het loon doorbetaald en kosten gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer. De Wet compensatie transitievergoeding beoogt aan deze bezwaren tegemoet te komen en de belangrijkste beweegreden voor werkgevers weg te nemen om dienstverbanden na twee jaar arbeidsongeschiktheid slapend te houden. Een aanspraak op compensatie is mogelijk voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd. De compensatie komt ten laste van het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf) en wordt verstrekt door het UWV. Tegenover de compensatie staat een verhoging van de Awf-premie, die ten laste komt van de werkgevers.

Vervolgens is het de vraag of de norm van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) de werkgever onder omstandigheden ertoe verplicht in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een ‘slapend dienstverband’, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond van de Wet compensatie transitievergoeding kan verhalen op het UWV. Hierop geeft de Hoge Raad aan dat de wetgever heeft beoogd met de Wet compensatieregeling transitievergoeding een einde te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’. De compensatieregeling en de voor invoering daarvan in de wetsgeschiedenis gegeven redenen brengen mee dat als norm van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW geldt dat een ‘slapend dienstverband’ in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Die norm brengt tevens mee dat in dat geval in beginsel door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend.

Vervolgens geeft de Hoge Raad aan dat voor de bepaling van de hoogte van de transitievergoeding niet geldt de maximale vergoeding die de werkgever op grond van de Compensatieregeling vergoed kan krijgen, maar de hoogte van de transitievergoeding waarop de werknemer op grond van de wet zelf (dus artikel 7:673 BW) recht heeft. De door de werkgever te verkrijgen compensatie kan onder omstandigheden lager zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Dit is bijvoorbeeld het geval als het totale bedrag aan brutoloon dat de werkgever tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid heeft doorbetaald, lager is dan de wettelijke transitievergoeding (art. 7:673e lid 2 BW). Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.

Er geldt evenwel nog een uitzondering. De Hoge Raad geeft namelijk aan dat op voornoemd uitgangspunt een uitzondering moet worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.

Conclusie

De conclusie is dus dat als is voldaan aan de vereisten om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid te komen, als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. De rechtspraktijk zal het met deze beantwoording van de vragen moeten doen. Ik verwacht dan ook dat veel werknemers aan hun werkgever voorstellen zullen gaan doen om alsnog tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te komen, onder toekenning van een transitievergoeding. Voor werkgevers geldt dan dat zij hier actief op in moeten gaan, teneinde te voorkomen dat zij in rechte worden betrokken.

Vindplaats

Hoge Raad, 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734

 

Dit artikel is geschreven door mr. Ronald Muurlink van Knuwer Advocaten te Alkmaar. Mocht u nadere informatie willen over dit onderwerp of een afspraak willen maken dan kunt u contact met hem opnemen.

Ronald richt zich in zijn praktijk op ondernemers en particulieren en houdt kantoor op de vestiging van Knuwer advocaten in Alkmaar.

Contactgegevens:

muurlink@knuwer.nl

Tel: 072-2001045 (direct)