Beslist een rechter op alles wat aan hem/haar wordt voorgelegd?  

Eveline Martina-Dirks
15 november 2021
Familie-, Jeugd- en Erfrecht

Beslist een rechter op alles wat aan hem/haar wordt voorgelegd?  

Het antwoord is meteen: “nee”. Als men iets aan de rechter wil voorleggen dan moet het een wettelijke grondslag hebben. Er is een verzoek of een vordering en deze vloeit voort uit een artikel in de wet. Men kan dus niet elk willekeurig verzoek aan de rechter doen.  
 

In familiezaken kan een geschil daardoor ineens een andere wending krijgen… 
 

Partijen zijn gescheiden en hebben vier minderjarige kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en de ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag. 

 
De vader verzoekt de rechtbank om de moeder op te dragen (1) dat zij ervoor zorgt dat de kinderen dagelijks op tijd op school zijn, (2) dat zij toelaat dat hij een bureau met stoel aanschaft voor het oudste kind en deze in de woning van de moeder plaatst, (3) dat zij zorgt voor voldoende gezonde etenswaren, waaronder fruit en kaas, en (4) dat zij in huis aanwezig is voor de kinderen. De rechtbank wijst de verzoeken af. De rechtbank overweegt dat de verzoeken van de vader praktische zaken betreffen in en rond de woning van moeder en daardoor niet gaan over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. De wettelijke grondslag om daarover te beslissen ontbreekt. Als ouders een geschil hebben over de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag dan zou de wettelijke basis hiervoor artikel 1:253a BW zijn, ook wel de geschillenregeling genoemd.  


De vader is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep bij het gerechtshof ‘s Hertogenosch. Het gerechtshof overweegt: “Weliswaar betreffen de verzoeken die vader doet kwesties die de verzorging en opvoeding van de kinderen raken, maar dat neemt niet weg dat dit praktische, concrete zaken betreffen. De wet biedt op de wijze die de vader voorstelt geen mogelijkheid om de moeder iets op te dragen. Voor zover er sprake van zou zijn dat moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen niet naar behoren op zich kan nemen, dan biedt artikel 1:255 BW de mogelijkheid om de kinderen onder toezicht te stellen. Een dergelijk verzoek ligt echter niet aan het hof voor en het hof kan daar derhalve ook niet over oordelen”. 

 
Nu er een wettelijke grondslag ontbreekt, bekrachtigt het gerechtshof (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2985) de beslissing van de rechtbank (en wijst de verzoeken van de vader af). Het gerechtshof maakt zich echter wel zorgen over de kinderen. In de kindgesprekken die de kinderen met de rechtbank hebben gehad, is naar voren gekomen dat de kinderen duidelijk klem zitten tussen vader en moeder. De kinderen worden naar de mening van het gerechtshof mogelijk in hun ontwikkeling bedreigd. Het hof acht het van belang dat er voldoende zicht op de kinderen blijft en dat er tenminste in het vrijwillige kader de juiste hulpverlening en/of therapie wordt ingezet. Het gerechtshof geeft daarom aan de Raad voor de Kinderbescherming mee om datgene te doen wat zij in het belang van de kinderen noodzakelijk acht. 


Nu de Raad voor de Kinderbescherming bij het gezin wordt betrokken, heeft dat tot gevolg dat men eerst gehouden is om in het zogenaamde ‘vrijwillig kader’ de zorgen over de kinderen weg te nemen. Lukt dat niet dan zou dat tot gevolg kunnen hebben dat de kinderen onder toezicht worden gesteld. Dit betekent dat zowel de moeder als de vader worden beperkt in de uitoefening van het ouderlijk gezag. Ik vraag mij af of de vader zich dit realiseerde op het moment dat hij zijn verzoeken aan de rechter deed.  


Dit artikel is geschreven door mr. Eveline Martina-Dirks, familierechtadvocaat en -mediator in Alkmaar. Heeft u vragen? Neem gerust contact met haar op via 072-5127117 of dirks@knuweralkmaar.nl.