Matiging contractuele boete

Peter van Lingen
21 mei 2020
Vastgoed- en Huurrecht


De Contractuele boete is een veel voorkomend beding in commerciële contracten. Schiet een partij te kort in de nakoming van zijn contractuele verbintenis waar de boete op ziet, dan moet deze een boete betalen aan zijn wederpartij. De hoogte van die boete is veelal niet gering en staat vaak los van de daadwerkelijk geleden schade.

Rechters kunnen ingeval daar op een beroep wordt gedaan ex artikel 6:94 BW deze boete matigen.

Onder welke omstandigheden heeft een dergelijk beroep kans van slagen?

 

De bevoegdheid tot matiging is in de wet opgenomen omdat over de inhoud van een boetebeding meestal niet wordt onderhandeld en de bedongen boete niet zelden de schuldeiser onevenredig bevoordeelt. Daarom is deze wettelijke bepaling van dwingend recht en kan dus niet door partijen worden weg gecontracteerd. Uit de memorie van toelichting op de matigingsbepaling en ook uit de rechtspraak blijkt dat deze matigingsbevoegdheid wel met terughoudendheid moet worden toegepast. Dit omdat de contractsvrijheid voorop staat en voorts moet worden voorkomen dat de boete haar aansporende werking verliest. Verder zal snel matigen van contractuele boetes door de rechter rechtsonzekerheid met zich meebrengen, terwijl partijen met de boete juist rechtszekerheid hebben beoogd.

 

In het standaardarrest Intrahof/Bart Smit uit 2007 heeft de Hoge Raad bepaald dat de rechter slechts van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken indien toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporige en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij is het uiteenlopen van boete en daadwerkelijke schade op zichzelf onvoldoende reden om te matigen. Er moet sprake zijn van bijkomende relevante omstandigheden die maken dat in dit specifieke geval de boete klaarblijkelijk buitensporig en daarmee onbillijk is.

 

Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.

Betreft het bijvoorbeeld een boete die per dag oploopt, dan staat de aansporingsfunctie voorop en is er wat dat betreft minder aanleiding om te matigen. Voorts is ook van belang of de boete door partijen al is gemaximeerd , in welk geval er minder aanleiding is om dit door de rechter nog eens te laten doen.

 

Hoe is het contract tot stand gekomen? Is daarover onderhandeld? Betreft het een gebruikelijk beding? Sluit de hoogte van de boete aan bij het belang van de zaak? Wat is de ernst van de niet-nakoming en de frequentie daarvan? Wie heeft het contract inclusief boetebepaling opgesteld? Wat is het belang van de partij bij niet-nakoming geweest?

Dit zijn alle argumenten die naar voren kunnen worden gebracht om de rechter ervan te overtuigen om wel dan wel juist niet te matigen.

 

De conclusie is dan ook dat er niet bij voorbaat op kan worden gerekend dat de rechter toch wel zal overgaan tot uitoefening van de matigingsbevoegdheid. De lat ligt hoog en aan de uitoefening worden strenge eisen gesteld. Juist met het oog op de contractsvrijheid, de rechtszekerheid en de aansporingsfunctie die de boete heeft om het contract na te komen. Een (behoorlijk) verschil tussen de geleden schade en de boete is niet beslissend. Andere omstandigheden zijn van belang en moeten worden aangevoerd. Daarmee is de boete een goed middel om nakoming van het contract te verzekeren en moet anderzijds er heel goed worden opgelet bij het aangaan van een contract waarin een dergelijke bepaling is opgenomen.

 

In het geval u vragen heeft over dit onderwerp kunt u contact met mij opnemen.

 

Dit artikel is geschreven door Peter van Lingen, werkzaam bij Knuwer advocaten, vestiging Alkmaar.

Voor nader advies kunt u hem bereiken via 072-2001044 (rechtstreeks) of 072-5127117 (kantoor Alkmaar) en via petervanlingen@knuwer.nl